Van koude draad tot warme gloed: zo verandert de weerstand van de gloeilamp

Van koude draad tot warme gloed: deze blog laat zien hoe de weerstand van een gloeilamp meebeweegt met de temperatuur en waarom dat zorgt voor hoge inschakelstromen. Je leert hoe je koud en warm meet of berekent met Ohms wet, en welke factoren de waarde beïnvloeden (wattage, netspanning, gasvulling, veroudering). Ook ontdek je slimme praktijktrucs, zoals de gloeilamp als stroombegrenzer of testbelasting, plus tips om storingen en meetfouten te voorkomen.

Wat is de weerstand van een gloeilamp?

Wat is de weerstand van een gloeilamp?

De weerstand van een gloeilamp is de eigenschap van de gloeidraad (meestal wolfraam) die bepaalt hoeveel stroom er loopt bij een bepaalde spanning. Belangrijk om te weten: die weerstand is niet constant, maar verandert sterk met de temperatuur. Bij inschakelen is de gloeidraad koud en is de gloeilamp weerstand laag; zodra de draad opwarmt tot ongeveer 2.500-3.000 °C stijgt de weerstand flink door de positieve temperatuurcoëfficiënt van wolfraam. Met de basisformules V = I × R en P = V × I (of P = V²/R) kun je de warme, stabiele weerstand inschatten. Voor een 60 W lamp op 230 V is Rwarm ongeveer 230²/60 880 ohm. Koud kan diezelfde weerstand slechts 1/10 tot 1/15 daarvan zijn, dus rond 60-90 ohm, waardoor de inschakelstroom een veelvoud van de nominale stroom kan zijn.

Dat verklaart waarom lampen vaak juist bij het inschakelen doorslaan. De exacte weerstand gloeilamp hangt af van het wattage (Rwarm V²/P), de netspanning, en fysieke factoren zoals de lengte en dikte van de gloeidraad, de spoelvorm en de gebruikte gasvulling (argon, krypton of halogeen) die de bedrijfstemperatuur beïnvloedt. Ook veroudering speelt mee: verdamping van wolfraam maakt de draad dunner, verhoogt de weerstand en verandert het licht- en stroomgedrag. Kort gezegd: gloeilamp weerstand is temperatuurafhankelijk en daarom niet-lineair.

Ohmse basis: spanning, stroom en vermogen

De ohmse basis helpt je snel grip te krijgen op de weerstand van een gloeilamp. Spanning (V) is de “duwkracht”, stroom (I) is de hoeveelheid elektronen die loopt, en vermogen (P) is het energieverbruik per seconde. Ze hangen samen via V = I × R en P = V × I, met afgeleiden P = I² × R en P = V² / R. Daarmee kun je de warme, nominale weerstand schatten: voor een 60 W lamp op 230 V is R 230²/60 880 ohm en de stroom I 60/230 0,26 A.

Een gloeilamp is echter niet perfect ohms: de weerstand verandert met temperatuur. Ohm’s wet geldt op elk moment, maar R is koud veel lager dan warm, waardoor de inschakelstroom kortstondig hoog is.

Temperatuurgedrag: koud, warm en startstroom (inrush)

Een gloeilamp verandert razendsnel van elektrisch gedrag zodra je hem inschakelt. Koud is de gloeidraadweerstand veel lager dan warm (vaak 1/10 tot 1/15), waardoor de startstroom een veelvoud is van de nominale stroom. Dat komt simpelweg door I = V/R: bij 230 V en een lage R schiet I omhoog tot wel 5-12 keer de normale waarde, waarna de draad in enkele tientallen milliseconden opwarmt tot circa 2.

500-3.000 °C en de weerstand stabiliseert. Die inrush is de reden dat lampen vaak bij het aanzetten doorbranden en waarom zekeringen, schakelaars en dimmers soms zwaarder belast worden dan je verwacht. Je kunt de piek beperken met soft-start, een NTC-serieweerstand of rustig opdimmen. Onthoud dus: gloeilamp weerstand is temperatuurafhankelijk en verandert continu tijdens het opwarmen.

[TIP] Tip: Meet koude weerstand met multimeter; warme weerstand: R=V^2/P.

Hoe meet en bereken je gloeilamp weerstand?

Hoe meet en bereken je gloeilamp weerstand?

De tabel vergelijkt pragmatische manieren om de weerstand van een gloeilamp te meten en te berekenen (koud en warm), inclusief formule, toepassingsmoment en een concreet 230 V/60 W voorbeeld.

Methode Wat doe je / formule Wanneer toepassen Voorbeeld (230 V, 60 W)
Koud meten met multimeter (ohmstand) Lamp spanningsloos; meet tussen voet en tip. Aflezen geeft R_koud bij kamertemperatuur. Snelle check, exemplaren vergelijken, inschatting inrush. R_koud 75 (typisch 60-90 )
Warm berekenen uit naamplaat (U en P) Gebruik R_warm = U² / P. Als alleen spannings- en vermogensgegevens bekend zijn; ontwerpfase. R_warm = 230² / 60 882
Warm bepalen via V- en I-meting in bedrijf Laat lamp opwarmen; meet spanning over de lamp en stroom in serie; R_warm = V / I. Realistische waarde bij werkspanning, incl. tolerantie/dimmers. 230 V en 0,26 A -> R_warm 885
Startstroom (inrush) inschatten Gebruik k R_warm/R_koud 10-15; I_inrush k × I_nom of I_inrush = U / R_koud; I_nom = P / U. Dimensioneren zekeringen, schakelaars en voedingen. I_nom = 60/230 = 0,26 A; k 12 -> I_inrush 3,1 A; met R_koud 75 : 230/75 3,07 A

Kern: meet R_koud met de ohmstand, bepaal R_warm met U²/P of V/I tijdens bedrijf, en houd rekening met inrush die typisch 10-15× de nominale stroom kan benaderen.

De weerstand van een gloeilamp kun je op twee manieren bepalen: koud meten of warm berekenen/meten. Koud meten doe je spanningsloos met een multimeter in de ohm-stand tussen de voet en de mantel; je krijgt dan een lage waarde omdat de gloeidraad nog niet heet is. Die koude waarde zegt iets over de startstroom, maar niet over het gedrag tijdens normaal branden. Voor de warme, nominale weerstand gebruik je liever de formule R V²/P met de opgegeven netspanning en het lampvermogen.

Voor een 60 W lamp op 230 V kom je zo uit op ongeveer 880 ohm. Je kunt ook onder bedrijf meten: meet spanning over de lamp en de stroom door de lamp en reken R = V/I, of gebruik V²/P met een energiemeter. Let op variatie in netspanning en lamp-toleranties; kleine verschillen geven merkbare afwijkingen. Belangrijk: meet nooit in de ohm-stand terwijl de lamp onder spanning staat, en werk netjes om kortsluiting en meetfouten te voorkomen.

Gloeilamp weerstand meten (koud) met een multimeter

Om de gloeilamp weerstand koud te meten, haal je de lamp volledig spanningsloos uit de fitting en laat je hem eerst afkoelen. Zet je multimeter in de ohm-stand, raak met één meetpen de middencontactpunt aan en met de andere de schroefdraadmantel. Zorg voor goed contact en houd je vingers weg van de metalen punten om meetfouten te vermijden. De weergegeven weerstand gloeilamp is koud veel lager dan tijdens normaal branden, vaak slechts 1/10 tot 1/15 van de warme waarde.

Voor een 60 W lamp op 230 V zie je bijvoorbeeld iets van 60-90 ohm, terwijl de warme waarde rond 880 ohm ligt. Wacht tot de meting stabiel is, noteer de waarde en gebruik die om de verwachte startstroom en inrushgedrag in te schatten.

Weerstand gloeilamp berekenen uit spanning en wattage (warm)

De warmwerkende weerstand van een gloeilamp bereken je met R = V^2 / P, waarbij V de nominale netspanning (meestal 230 V) is en P het opgegeven lampvermogen. Bij 60 W is R ongeveer 880 ohm, bij 40 W circa 1320 ohm en bij 100 W rond 530 ohm. Deze waarde geldt alleen wanneer de lamp op temperatuur is; koud is de gloeilamp weerstand veel lager. Houd rekening met vermogens­tolerantie (vaak ±10%) en variatie in netspanning, want die verschuiven zowel R als de bedrijfsstroom merkbaar.

Wil je extra nauwkeurig werken, meet dan tijdens bedrijf de spanning en stroom en reken R = V/I, of gebruik spanning en vermogen en reken R = V^2/P. Zo bepaal je betrouwbaar de weerstand gloeilamp in warme toestand.

[TIP] Tip: Meet koude weerstand met multimeter; bereken warme weerstand via U^2/P.

Factoren die de weerstand beïnvloeden

Factoren die de weerstand beïnvloeden

De weerstand van een gloeilamp wordt vooral bepaald door de gloeidraad en zijn temperatuur. Wolfraam heeft een positieve temperatuurcoëfficiënt: hoe heter de draad, hoe hoger de weerstand. De lengte en dikte van de draad spelen mee; een langere, dunnere draad geeft een hogere weerstand dan een korte, dikke. Ook de spoelvorm en de gasvulling in de ballon (argon, krypton, xenon of halogeen) beïnvloeden warmteafvoer en toegestane bedrijfstemperatuur, waardoor de warme waarde verschuift. Netspanning en dimmen werken indirect: bij hogere spanning wordt de draad heter en stijgt de weerstand, bij lager RMS-voltage (dimmer) koelt de draad af en zakt de weerstand onder de berekende V²/P-waarde.

Omgevingstemperatuur, luchtstromen en de stand van de lamp veranderen eveneens de warmtebalans. Veroudering telt zwaar mee: wolfraam verdampt, slaat neer op het glas, de draad wordt dunner en de nominale weerstand groeit, terwijl de koude weerstand minder verandert. Mechanische schokken, trillingen en slechte contacten voegen serieweerstand toe en verstoren de meting. Zo zie je dat gloeilamp weerstand dynamisch is en contextafhankelijk.

Gloeidraadmateriaal en afmetingen

De gloeidraad van een klassieke gloeilamp is bijna altijd van wolfraam, gekozen vanwege het extreem hoge smeltpunt en een positieve temperatuurcoëfficiënt: als de draad heter wordt, stijgt de weerstand. De soortelijke weerstand van wolfraam is hoger dan die van koper en neemt bij bedrijfstemperatuur nog verder toe, waardoor de warme waarde sterk afwijkt van de koude. Afmetingen sturen de gloeilamp weerstand direct: een langere draad geeft een hogere weerstand, terwijl een grotere diameter de weerstand flink verlaagt (ongeveer omgekeerd evenredig met de doorsnede).

De draad wordt meestal tot een spiraal en vaak zelfs tot een dubbele spiraal gewikkeld (coiled-coil) om de effectieve lengte te vergroten en warmteverlies te beperken, wat een hogere werktemperatuur en stabiel licht oplevert. Dunner draad warmt sneller op maar is kwetsbaarder en heeft meer weerstand; kleine toleranties in draaddikte, spoed en lengte veroorzaken merkbare variaties. De dikke aansluitdraden dragen nauwelijks bij aan de totale weerstand omdat ze kort en laagohmig zijn.

Netspanning (230 V), wattage en tolerantie

De warme weerstand van een gloeilamp hangt direct samen met de netspanning en het opgegeven wattage. Nominaal geldt R V²/P, dus bij 230 V en 60 W kom je rond 880 ohm uit. In het echt schommelt de netspanning vaak een paar procent; een hogere spanning verwarmt de gloeidraad extra, waardoor de weerstand iets stijgt en het vermogen harder oploopt dan je verwacht. Dimmen of een lagere RMS-spanning koelt de draad juist af en verlaagt de werkweerstand.

Productietoleranties van het lampvermogen (vaak rond ±10%) zorgen bovendien dat twee ogenschijnlijk gelijke lampen verschillende warme weerstanden en stromen hebben. Tel daar veroudering bij op en je snapt waarom de “weerstand gloeilamp” in de praktijk merkbaar kan afwijken van de rekenwaarde.

Veroudering en productievariaties

Door veroudering verandert de weerstand van een gloeilamp meetbaar. Wolfraam verdampt tijdens gebruik en slaat neer op het glas, waardoor de gloeidraad dunner wordt, heter gaat branden en zijn warme weerstand stijgt tot hij uiteindelijk doorsmelt. Herhaald inschakelen, trillingen en thermische schokken versnellen dit proces en veroorzaken lokale hotspots die de weerstand verder opdrijven. Productievariaties doen er ook toe: kleine verschillen in draaddikte, lengte, spoed van de winding, gasvulling en druk, plus de exacte geometrie van de ballon, zorgen dat twee lampen met hetzelfde wattage toch andere waarden hebben.

Zelfs de overgangsweerstand van voet en interne lassen kan variëren. Daardoor kun je bij identieke lampen een andere startstroom, lichtopbrengst en levensduur zien, en wijkt de berekende warme weerstand soms voelbaar af van wat je in de praktijk meet.

[TIP] Tip: Gebruik nominale spanning en laat opwarmen voor stabiele weerstand.

Praktische toepassingen en probleemoplossing

Praktische toepassingen en probleemoplossing

De gloeilamp weerstand kun je slim inzetten in de praktijk. Als seriestroombegrenzer werkt een gloeilamp uitstekend: zet je een apparaat met mogelijk kortsluiting in serie met een passende lamp, dan licht de lamp fel op bij te hoge stroom en bescherm je de schakeling terwijl je kunt doormeten. Kies het wattage zodat Rwarm V²/P de gewenste begrenzing geeft; een hogere P laat meer teststroom toe. Als testbelasting is een gloeilamp handig om voedingen of dimmers te belasten en spanningsval te controleren. Problemen herken je aan het gedrag: herhaald doorslaan bij inschakelen wijst op hoge inrush of een verzwakte gloeidraad; flikkeren duidt vaak op slechte contacten in fitting of schakelaar; zwart glas en lagere lichtopbrengst betekenen veroudering en hogere warme weerstand gloeilamp.

Je beperkt piekstromen met een NTC, soft-start of door eerst zacht op te dimmen. Bij automaten kan een C-karakteristiek beter tegen de korte piek dan een B-automaat. Meet altijd koud en warm apart, zodat je het temperatuurafhankelijke karakter van de gloeilamp weerstand snapt en correcte conclusies trekt. Met die inzichten los je storingen sneller op en gebruik je een eenvoudige lamp als doeltreffend gereedschap.

Gloeilamp als stroombegrenzer of testbelasting: wanneer wel en niet

Een gloeilamp in serie werkt top als eerste vangnet bij het inschakelen van gerepareerde of onbekende apparaten op 230 V: bij kortsluiting licht de lamp fel op en begrenst de stroom, bij gezond gedrag gloeit hij nauwelijks en kun je veilig doormeten. Als testbelasting is een passende lamp handig voor lineaire voedingen, transformatoren en eenvoudige dimmers; kies het wattage zodat de warme weerstand ongeveer de gewenste stroom toelaat.

Niet ideaal is de gloeilamp bij schakelende voedingen (zeker met actieve PFC): die kunnen niet opstarten, gaan oscilleren of geven misleidende symptomen. Ook voor nauwkeurige rendementstests of lage DC-spanningen is de niet-lineaire R(T) ongeschikt. Gebruik geen LED- of spaarlamp als vervanger; een halogeenlamp werkt wel vergelijkbaar. Werk steeds spanningsveilig en blijf alert op warmte.

Afwijkende weerstand herkennen en wat je eraan doet

Je herkent een afwijkende gloeilamp weerstand aan gedrag dat niet past bij het opgegeven wattage: de lamp brandt ongewoon dim of juist te fel, flikkert bij lichte aanraking, of laat zekeringen en automaten vaker trippen bij het inschakelen. Meet eerst koud met de multimeter; ligt de waarde ver boven wat je verwacht (grofweg 1/10-1/15 van Rwarm = V²/P), dan is de gloeidraad waarschijnlijk verzwakt of bijna door.

Is de meting onstabiel of wisselt hij bij bewegen, dan heb je vaak een slecht contact in fitting of voet. Controleer en reinig de contacten, klem de fitting opnieuw of vervang de lamphouder. Vergelijk daarna onder bedrijf V en I; wijkt R = V/I sterk af, vervang de lamp. Blijft de inrush problematisch, gebruik een NTC, soft-start of kies een lager wattage.

Veelgemaakte fouten bij installatie en gebruik

Bij installatie en gebruik van gloeilampen ontstaan fouten vaak door aannames en onzorgvuldig meten. Hieronder de meest voorkomende valkuilen en hoe je ze voorkomt.

  • Verkeerd meten: nooit in de ohm-stand meten terwijl de lamp aan het net hangt; koppel altijd los. Meet de koude weerstand alleen bij een afgekoelde lamp, en leid de warme waarde af uit spanning en vermogen. Zo bescherm je je multimeter en voorkom je onzinwaarden.
  • Uitgaan van constante weerstand en verkeerd wattage kiezen: R = V^2/P geldt alleen in warme toestand. De koude draad heeft een veel lagere R en veroorzaakt startstroom (inrush). Als stroombegrenzer een ongeschikt wattage kiezen maakt je test onbetrouwbaar; stem het lampvermogen af op netspanning en gewenste stroom en houd rekening met opwarmgedrag.
  • Installatiefouten en verkeerde componenten: losse of geoxideerde contacten in fitting of schakelaar voegen serieweerstand toe, geven flikkeren en lokale hitte. Gebruik geen LED- of spaarlamp als testbelasting waar een echte gloeilamp nodig is, en controleer klemmen en contactdruk zorgvuldig.

Koppel altijd los voordat je meet en maak onderscheid tussen koud en warm gedrag. Met de juiste lampkeuze en solide verbindingen voorkom je schade, foutdiagnoses en onbetrouwbare testresultaten.

Veelgestelde vragen over weerstand van een gloeilamp

Wat is het belangrijkste om te weten over weerstand van een gloeilamp?

De weerstand van een gloeilamp is niet constant: koud is laag, warm veel hoger. Bij bedrijfstemperatuur geldt R V²/P. Startstroom (inrush) is daarom groot. Begrijp spanning, stroom, vermogen en temperatuureffecten.

Hoe begin je het beste met weerstand van een gloeilamp?

Begin met koud meten: multimeter op Ohm, lamp spanningsloos, weerstand noteren. Bereken warme weerstand uit R = V²/P (230 V, nominaal wattage). Vergelijk waarden, houd tolerantie, veroudering en netspanningsvariaties in gedachten.

Wat zijn veelgemaakte fouten bij weerstand van een gloeilamp?

Aannemen dat weerstand constant is; onder spanning meten; inrush negeren bij stroombegrenzing; verkeerde wattage/voltage combineren; slechte contactpunten; thermische effecten onderschatten; geen marge voor tolerantie en veroudering; R=V²/P toepassen buiten nominale omstandigheden.

Gloeilamp.be
Logo
Compare items
  • Total (0)
Compare
0
Shopping cart